waarvan er zes mijn hoofd instromen. Je was
opnieuw zo nu dat ik je zo omarmen wilde, maar je keek
niet op, niet om. Ik wist, ik weet dat het geen nut heeft
je te noemen, je naam is geen bezit meer hier.
En toch, zoals je je beweegt in al de hoeken van dit steen
zo zacht als was je weer volledig heel en vond ik je
terug, zo neem ik je weer mee. Ik kom, jij komt, wij
komen hier in levensdagen niet meer uit.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten